Er is sprake van een analogie gebaseerd op synoniemen als je beide relaties kunt vatten in de zin: “A is een ander woord voor B en C is een ander woord voor D”.
Voorbeelden van synoniemen zijn hollen-rennen, maar-echter, succes-voorspoed etc.
Er is sprake van een analogie gebaseerd op antoniem als je beide relaties kunt vatten in de zin: “A is tegengesteld aan B en C is tegengesteld aan D”.
Voorbeelden van tegenstellingen zijn groot-klein, eerste-laatste, meer-minder, lachen-huilen, licht-donker, nat-droog, goed-slecht, dik-dun, slim-dom, etc.
Tip: Dit soort opgaven test vaak ook woordkennis. Vooral bij synoniemen zal het vaak om een moeilijker woord voor hetzelfde gaan. Let dus goed op deze relatie als je moeilijke woorden tussen de mogelijke antwoorden ziet staan.