Bij het onderdeel Verbaal Redeneren (ook wel deductief redeneren) van je capaciteitentest, wordt getest hoe vaardig je bent in het lezen, analyseren en interpreteren van tekst. De vraag bestaat telkens uit een tekstfragment en een (of meerdere) stelling(en). Jij moet de stellingen beoordelen op basis van de tekst, dus niet op basis van algemene kennis of een interpretatie van de tekst. Je hebt bij elke vraag drie mogelijke antwoorden:

• Waar: Je kunt op basis van de tekst met zekerheid vaststellen dat de stelling waar moet zijn.
• Niet waar: Je kunt op basis van de tekst met zekerheid vaststellen dat de stelling niet waar kan zijn.
• Niet te zeggen: Op basis van de tekst is het (in theorie) mogelijk dat de stelling waar is, maar het is ook mogelijk dat de stelling niet waar is.

Op hoofdlijnen is vrijwel elke vraag gericht op een van de onderstaande capaciteiten:

• Tekstbegrip en leessnelheid: Kun je het relevante tekstfragment (snel) vinden en aan de hand hiervan checken of de stelling letterlijk of net anders omschreven in de tekst staat.
• Redeneervermogen / Analytisch lezen: Kun je de elementen van de tekst op waarde schatten en trek je geen voorbarige conclusies.
• Logica: Kun je de juiste logische conclusie verbinden aan de tekst en de stelling op basis hiervan beoordelen. Dit soort vragen lijkt vaak veel op syllogismen.

Via de onderstaande links kun je lezen hoe je dit soort vragen het beste kunt oplossen, drie uitgewerkte voorbeeldvragen bestuderen en zelf drie oefenopgaven maken.