Op deze pagina behandelen we de meest voorkomende patronen voor figuurreeksen. Het is handig om deze pagina even rustig door te lezen voordat je met oefenen begint. De tekst is voor een deel gebaseerd op het boek “De nieuwe assessmentgids” van Bloemers.

Je kunt er ook voor kiezen om juist eerst een aantal oefenopgaven te maken, zodat je goed weet wat je uiteindelijk moet kunnen. Het verschilt per persoon wat het prettigste werkt.

Begin direct met het oefenen van figuurreeksen



Tests voor picturale informatie, ook wel figuurreeksen of soms abstract of inductief redeneren genoemd, kunnen we grofweg opdelen in twee soorten vragen:

  1. Dynamische reeksen. De opgave bestaat uit een aantal afbeeldingen waarin steeds volgens een bepaalde regel of meerdere regels iets verandert. De opgave is om deze regel(s) te vinden in de gegeven afbeeldingen en het plaatje te selecteren dat het meest logische volgt in de reeks.
  2. Statische reeksen. De opgave bestaat wederom uit een aantal afbeeldingen, maar nu moet er juist gezocht worden naar de overeenkomsten tussen alle afbeeldingen. Voor het goede antwoord moet de afbeelding geselecteerd worden die aan dezelfde kenmerken/regels voldoet.


Voorbeeld dynamische reeks

Inductive Reasoning Example1.png


Het gaat hier om een dynamische reeks. Je kunt zien dat het figuur om de keer een kwartslag en dan weer een halve slag tegen de klok in draait. Om tot het goede antwoord te komen, moet het laatste plaatje een halve slag tegen de klok in gedraaid worden. Het correcte antwoord is D.

Voorbeeld statische reeks

Inductive Reasoning Example2.svg


Het gaat hier om een statische reeks. Je kunt zien dat het aantal pijlen dat naar links wijst, steeds gelijk is aan het aantal cirkels en dat het aantal pijlen dat naar beneden wijst, steeds gelijk is aan het aantal driehoeken. Het antwoord kan dus alleen C zijn.

Het kan soms moeilijk zijn om snel te zien of het om een statische of om een dynamische reeks gaat. Door de uitleg bij alle soorten reeksen goed te lezen en veel te oefenen, zul je er steeds beter in worden. Dit zorgt ervoor dat je sneller kunt werken, minder fouten maakt en dus een beter resultaat haalt op je assessment.

Dynamische reeksen

De meeste reeksen kunnen opgelost worden door te achterhalen wat de regel is die wordt toegepast om steeds tot het volgende figuur in de reeks te komen. Het gaat hier om abstract redeneervermogen, dus er moet soms met een open blik naar de opgaven gekeken worden. Het aantal mogelijke regels is in principe namelijk onbeperkt. In de praktijk is het overgrote deel van de opgaven echter gebaseerd op vier soorten regels:

  1. Vermeerdering of vermindering van een aantal figuren
  2. Draaien, verandering van de hoek van figuren.
  3. Verplaatsing van de figuren binnen de afbeelding
  4. Verandering van kleur of andere kenmerken van de figuren

Vaak zal het om een combinatie van de bovenstaande soorten regels gaan. Soms word je bewust op een verkeerd spoor gezet doordat er ook overbodige informatie in de figuren te vinden is die niet op een duidelijke regel gebaseerd is, bijvoorbeeld een figuur dat steeds willekeurig draait (zie bijvoorbeeld het eerstvolgende voorbeeld).


Vermeerdering of vermindering van een aantal figuren in de afbeeldingen

In dit soort opgaven zul je altijd meerdere figuren of elementen zien in de afbeeldingen. Het is niet altijd duidelijk welk element je precies moet tellen en wat het patroon precies is, daarvoor zul je soms met een open blik naar de opgaven moeten kijken. Check dit soort patronen in elk geval als je in alle afbeeldingen meerdere elementen ziet, bijvoorbeeld meerdere pijlen, steeds een figuur met een verschillend aantal stippen, een verschillend totaal aantal figuren per afbeelding etc.

Voorbeeld:

Inductive ReasoningExample3.png



Je ziet dat de figuren steeds draaien, maar er lijkt geen duidelijk patroon te vinden. Verder zie je dat er in elk figuur steeds een rechte lijn is, met een aantal kortere dwarslijnen. Het eerste figuur heeft 1 dwarslijn, dan 3, dan 2, dan 4. Je kunt zien dat er om de keer 2 dwarslijnen bijkomen en dan weer 1 verdwijnt. Het antwoord moet dus 3 dwarslijnen hebben en kan alleen C zijn.


Draaien, verandering van de hoek van figuren.

Bij dit patroon zul je altijd figuren zien die een bepaalde hoek hebben met de hele afbeelding, of ten opzichte van elkaar. Check dit soort patronen in elk geval als je in alle afbeeldingen elementen ziet die een verschillende hoek maken.

Voorbeeld:

Inductive Reasoning Example4.png


Je ziet dat er steeds twee even lange rechte lijnen zijn die een hoek maken. Als je goed kijkt, kun je zien dat er een lijn is die elk figuur een kwartslag tegen de klok in draait (de lijn linksboven in de eerste figuur). De andere lijn draait elke keer 90 graden (aangezien de lijn symmetrisch is, beweegt de figuur telkens van 45 graden de ene kant op naar 45 graden de andere kant op. Het antwoord is A.


Verplaatsing van de figuren

Bij dit patroon zul je over het algemeen meerdere figuren zien, die steeds op een andere plek in de afbeelding staan. Soms zal er twee keer hetzelfde figuur opgenomen zijn om het moeilijker te maken.

Voorbeeld:

Inductive Reasoning Example5.png


Je kunt zien dat er 4 figuren zijn die door de afbeelding heen verplaatsen. De cirkel verplaatst steeds van de linker naar de rechter onderhoek en dan weer terug. De driehoek draait met de klok mee naar de hoeken van de afbeelding. Een van de pijlen beweegt zich verticaal door het midden van de afbeelding en begint weer bovenaan als het einde van de afbeelding bereikt is. De andere pijl beweegt zich horizontaal en verplaatst een rij naar beneden als het einde van de afbeelding bereikt is. Je kunt zien dat A het enige figuur is dat aan al deze regels voldoet.


Kleur of andere kenmerken van de figuren

Je zult vaak snel kunnen herkennen of dit patroon een rol speelt in de opgave. Dit patroon zal echter vaak gecombineerd worden met de andere basispatronen. Bijvoorbeeld het aantal rode vierkanten, een oplopend aantal gestreepte figuren, een afwisselend dikgedrukte en dunne lijn. Eigenlijk is dit dan ook niet een patroon op zich, maar eerder iets waar je op moet letten in alle opgaven. Je zou dit patroon bijvoorbeeld gecombineerd kunnen zien met het vorige voorbeeld:

Voorbeeld:

Inductive Reasoning Example6.png


Je kunt zien dat dezelfde regels gelden als bij het vorige voorbeeld:

  • De cirkel beweegt heen en weer tussen de linker en de rechter onderhoek
  • De driehoek beweegt met de klok mee langs alle hoeken van de afbeelding
  • De bovenste pijl in de eerste figuur, beweegt elke keer een plaats naar rechts. Als het einde van de figuur bereikt is, beweegt de figuur een rij naar beneden en begint weer helemaal links.
  • De onderste pijl in de eerste figuur beweegt telkens naar beneden en begint weer bovenaan als de onderkant van de afbeelding is bereikt.

Daarnaast begint de opgave met 0 rode figuren, dan 2, dan 1, dan 3, dan 2. Afwisselend twee erbij en 1 eraf. Het is duidelijk dat het antwoord 4 rode figuren moet bevatten. Het juiste antwoord is A.

Veel van de opgaven die je in je assessment zult krijgen, zeker de moeilijkere, zijn gebaseerd op meerdere van de bovenstaande patronen. Als er verschillende patronen door elkaar heen lopen, kan het handig zijn om deze op een kladblaadje te noteren. Zo kun je snel mogelijke antwoorden wegstrepen die niet aan de regel voldoen en wordt de opgave een stuk overzichtelijker.

In onze oefenopgaven komen alle soorten patronen langs die je ook in je assessment tegen zult komen. Alle opgaven zijn uitgebreid uitgewerkt, zodat je precies weet hoe je tot de juiste oplossing kunt komen. Als je veel oefent, zul je steeds sneller en preciezer gaan werken.

Je kunt nog rekening houden met de volgende tips:

  1. Pas meteen een patroon toe als je dit herkent. Ga niet alles uitzoeken voordat je naar de antwoorden gaat kijken, zo raak je namelijk snel het overzicht kwijt.
  2. Schrijf een patroon meteen op een blaadje als je ervan overtuigd bent dat het van toepassing is.
  3. Streep direct de antwoorden weg die niet aan de patronen voldoen die je al gevonden hebt. Dit maakt het makkelijker om het volgende patroon te toetsen.
  4. Blijf niet te lang hangen bij een opgave. Sommige opgaven zijn gewoon erg lastig en het is geen schande als je er eentje mist, soms zie je het gewoon niet. Het is zonde als je niet aan de andere opgaven toekomt omdat je erg lang bij 1 vraag bent blijven hangen.



Statische reeksen

Je zult vaak niet in een keer zien dat een opgave gebaseerd is op een statische reeks. Als je een aantal verschillende afbeeldingen met vergelijkbare figuren ziet. zal je eerste reactie vaak zijn om de regel te zoeken die jou de volgende afbeelding in de reeks kan brengen. Je zult er echter altijd rekening mee moeten houden dat de reeks statisch is en er geen regels gelden om de volgende afbeelding te vinden, maar dat juist naar overeenkomsten tussen de afbeeldingen gezocht moet worden.

De opdracht is vrijwel altijd om uit een aantal gegeven afbeeldingen een onderliggende regel of principe af te leiden, de gemene deler in alle afbeeldingen. Meestal wordt er gevraagd om het figuur te selecteren dat binnen de reeks past, maar het kan ook zijn dat je moet aangeven welk alternatief juist níét thuishoort in een reeks afbeeldingen. Beide opdrachten komen op hetzelfde neer, want je zult voor beide opdrachten de gemene deler moeten vinden.

Voorbeeld:

Inductive Reasoning Example7.png

Als je op zoek gaat naar een dynamische regel, zul je waarschijnlijk geen geschikt patroon vinden. Je moet nu dus op zoek gaan naar overeenkomsten tussen de verschillende afbeeldingen. Je kunt (onder andere) de volgende overeenkomsten vinden

  • Alle afbeeldingen bevatten 4 figuren en 1 rechte lijn. Helaas geldt dit ook voor alle mogelijke antwoorden, dus dit brengt je nog niet verder.
  • Je ziet dat alle figuren 2x een groot en een klein figuur bevatten dat gelijk aan elkaar is. Dit is helaas ook bij alle mogelijke antwoorden het geval.
  • Je ziet dat alle afbeeldingen precies 1 zwart gekleurd figuur hebben. Antwoord B en C vallen dus af.
  • Je ziet dat 2 gelijke figuren worden gescheiden van de 2 andere gelijke figuren door een rechte lijn. Antwoord A valt af.
  • Het antwoord moet wel D zijn.

Je merkt dat je op veel verschillende aspecten van de figuren moet letten om het antwoord te vinden. Over het algemeent worden veel van de volgende soort kenmerken gebruikt in de opgaven:

  1. Het totale aantal figuren in de afbeelding
  2. Overeenkomsten tussen figuren in de verschillende afbeeldingen. Bijvoorbeeld:
    1. kleur
    2. gestreept/normaal
    3. open/gesloten figuur
    4. aantal hoeken
    5. rechte/gebogen lijnen
    6. rechte hoeken / stompe hoeken
    7. groot/klein
  3. De afmetingen van de figuren
  4. De hoek die de figuren maken
  5. De plaats van de figuren in de afbeelding
  6. Figuren ten opzichte van elkaar (in elkaars verlengde, haaks op elkaar, een rechte hoek makend, evenwijdig, steeds tussen twee andere figuren in etc.)

Over het algemeen zijn er meerdere van de bovenstaande mogelijkheden van toepassing in een opgave. Bij statische reeksen is het nog belangrijker om heel precies te werk te gaan dan bij dynamische reeksen. Als je een overeenkomst hebt gevonden, moet je direct de antwoorden wegstrepen die niet de juiste eigenschap hebben. Zo kun je snel doorzoeken naar de volgende overeenkomst, tot je alleen het juiste antwoord overhoudt.

Je kunt nog rekening houden met de volgende tips:

  1. Zoek naar concrete overeenkomsten die je duidelijk kunt benoemen. Niet al te intuïtief werken, de opgaven zijn er vaak juist op gemaakt om je gevoel op het verkeerde been te zetten.
  2. Werk van makkelijk naar moeilijk. Tel bijvoorbeeld altijd eerst even het aantal figuren in de afbeelding, wie weet kun je hiermee al een antwoord wegstrepen.
  3. Schrijf alle patronen op die je al hebt getoetst, zodat je geen dubbel werk doet of in de war raakt. Je kunt een systeem voor jezelf ontwerpen waarmee je makkelijk kunt noteren wat je al weet.
    1. Schrijf het aantal figuren per afbeelding op met een getal
    2. Schrijf de toepasselijke kenmerken op, je kunt daarbij afkortingen voor jezelf verzinnen. RH voor een rechte hoek, G/K als groot en klein van belang is etc.
    3. Schrijf de opties op die afvallen, dus ABD bijvoorbeeld zodat je weet dat je alleen nog naar C en E hoeft te kijken.

Bepaal wat voor jou prettig werkt, zodat je op je assessment precies doet wat je tijdens het oefenen ook hebt gedaan. Zo blijf je rustiger en kom je niet voor verrassingen te staan.

In onze oefenopgaven komen alle soorten patronen langs die je ook in je assessment tegen zult komen. Alle opgaven zijn uitgebreid uitgewerkt, zodat je precies weet hoe je tot de juiste oplossing kunt komen. Als je veel oefent, zul je steeds sneller en preciezer gaan werken en dus beter scoren op je assessment.