Analogieën vormen een belangrijk deel van het Assessment
Analogieën komen in bijna elke capaciteitentest voor. Analogieën opgaven oplossen vergt een abstracte manier van denken. In veel opgaven wordt je op het verkeerde been gezet, het is daarom belangrijk te weten hoe je vragen over deze diagrammen kunt oplossen.

Oplossingsstrategie

Bij het oplossen van Analogieën moet je een relatie tussen twee begrippen vinden en deze vervolgens toepassen op twee andere begrippen. Er zijn oneindig veel relaties in de wereld, dus soms zullen de opgaven een beetje willekeurig voelen. Maar ook hier geldt weer, oefening baart kunst. Er wordt namelijk vaak naar een bepaald soort relatie gevraagd en als je veel oefent, zul je deze relaties steeds sneller herkennen.

De vorm is vrijwel altijd A staat tot B als C staat tot D

De opgave is altijd om te kijken wat de relatie of verhouding tussen A en B is en deze ook toepassen op C en D.

Begin direct met het oefenen van analogieen

Een voorbeeld:

Meel staat tot Cake als Aardappel staat tot …

Je moet nu kijken wat de meest logische relatie is tussen meel en cake. Je zou kunnen zeggen dat meel en cake allebei in je keuken bewaard kunnen worden, of dat het allebei woorden met vier letters zijn, maar dat is natuurlijk niet de meest logische relatie die je kunt vinden.

De meest logische relatie is dat meel een ingrediënt in bijna alle cakes is. Je zult dus een woord tussen de mogelijke antwoorden moeten zoeken waar aardappel over het algemeen een ingrediënt van is. Een goed antwoord zou bijvoorbeeld stamppot, patat of chips kunnen zijn.

Hieronder zullen we een aantal veel voorkomende relaties behandelen. Al onze oefenopgaven zijn dubbele analogieën, omdat deze het meeste voorkomen. Voor de duidelijkheid van de uitleg behandelen we hieronder alleen enkele analogieën, dit geeft de verhoudingen makkelijker weer.

Synoniemen

Voorbeeld:

Leuk staat tot amusant als vies staat tot ...

  1. stom
  2. aardig
  3. vervelend
  4. vuil

Leuk en amusant betekenen vrijwel hetzelfde, dus moet je het woord vinden dat het meeste op vies lijkt. In dit geval is het antwoord 4.

Bij synoniemen zal het vaak voor een deel op woordenschat neerkomen, denk dus altijd aan synoniemen als je onnodig moeilijke woorden tussen de mogelijke antwoorden ziet staan.


Tegenstellingen / Antoniemen

Voorbeeld:

Leuk staat tot stom als innovatief staat tot …

  1. doof
  2. verouderen
  3. conservatief
  4. vooruitstrevend


Leuk is natuurlijk heel duidelijk het tegenovergestelde van stom en vice versa. Je moet dus zoeken naar een woord dat zo veel mogelijk het het tegengestelde is van innovatief. Je kunt denken dat verouderen wel enigszins tegenovergesteld aan innovatief is, maar het is een werkwoord in plaats van een bijvoeglijk naamwoord. Het enige juiste antwoord moet dus conservatief zijn.

Verschillende grootheden

Het zal hier vaak om een toename of afname gaan. Dit kun je vaak heel breed opvatten.

Bijvoorbeeld

Groot staat tot enorm als raar staat tot …

  1. zonderling
  2. normaal
  3. vreemd
  4. gestoord


Enorm is een toename ten opzichte van groot, dus je moet het woord kiezen dat een toename is ten opzichte van raar. Eigenlijk valt alleen gestoord binnen deze beschrijving, dus dit is de beste mogelijkheid.

Causale relatie

Een causale relatie kan twee kanten opwerken. Je kunt een zin hebben met A kan veroorzaakt worden door B, maar je kunt ook hebben A kan leiden tot B. Let hier altijd goed op, anders maak je snel fouten!

Voorbeeld:

Vreemdgaan staat tot scheiding als vriezen staat tot

  1. muts
  2. sjaal
  3. ijs
  4. hogedrukgebied


Je kunt hier de zin maken vreemdgaan kan leiden tot een scheiding, vriezen kan leiden tot … Het meest logische is om hier IJs in te vullen.

Eigenschappen

voorbeeld

tropisch staat tot Amazone als psychedelisch staat tot

  1. Psychiater
  2. Regenwoud
  3. LSD
  4. psychose


Tropisch is een eigenschap van de amazone, waarvan is psychedelisch een eigenschap? Het antwoord moet C zijn, LSD is een psychedelische drug.


Proces

Bij dit soort vragen gaat het om een proces. Dit is vaak een proces door de tijd heen, de tweede term komt duidelijk voor of na de eerste term.

Voorbeeld:

drukken staat tot binden als strijken staat tot ...

  1. wassen
  2. vouwen
  3. drogen
  4. strijkijzer


Je ziet dat bijvoorbeeld een boek pas gebonden kan worden, nadat het is gedrukt. Je moet dus kijken naar een handeling die plaatsvindt na het strijken. In dit geval is dat eigenlijk alleen vouwen.


Onderdeel van / heeft al onderdeel

Voorbeeld:
veer staan tot ballpoint als oven staat tot …

  1. verwarmingselement
  2. thermostaat
  3. keuken
  4. klok


Je ziet dat een veer een onderdeel vormt van een ballpoint, dus moet je je afvragen waar een oven een deel van vormt. a, c, en d vormen eerder een deel van een oven en kunnen dus niet juist zijn. Je zou kunnen zeggen dat een oven een deel van een keuken is, dus dit is in elk geval het beste antwoord.

Er zijn nog ontzettend veel andere mogelijke relaties, maar ze zijn vaak wel op een manier verwant aan de bovenstaande voorbeelden. Door veel opgaven te maken, zul je steeds beter de relaties kunnen onderscheiden. Hieronder kun je gratis zo veel oefenen als je wilt!